RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622375 / HA ZA 21-646
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
de vennootschap naar Noors recht
TAMPNET AS,
gevestigd te Stavanger, Noorwegen,
eiseres,
advocaat mr. R.R. van Blaricum te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JACOB B.V.,
gevestigd te Urk,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Hoepel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Tampnet en Jacob genoemd worden.
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
• -
de dagvaarding van 2 juli 2021 met producties 1 tot en met 29;
• -
de conclusie van antwoord met producties G1 tot en met G3;
• -
de brieven van 4 oktober 2021 waarin de rechtbank partijen oproept voor een mondelinge
behandeling;
• -
de brieven van de rechtbank van 11 november 2021 met een zittingsagenda;
• -
de akte overlegging nadere producties en vermeerdering van eis met producties 30 tot en
met 38;
• -
de spreekaantekeningen van Tampnet;
• -
de spreekaantekeningen van Jacob;
• -
de mondelinge behandeling van 16 december 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1. 2.De feiten
2.1.
Tampnet is een telecommunicatiebedrijf.
2.2.
Jacob is eigenaar van de viskotter “ [naam vaartuig] ” (hierna: [naam vaartuig] ). De [naam vaartuig] is een zeeschip met een lengte van 40 meter en wordt ingezet in de platvisserij. Daartoe was de [naam vaartuig] in 2020 uitgerust met een sumwing pulsvistuig.
2.3.
Tampnet bezit een kabelnetwerk in de Noordzee: het Tampnet Offshore FOC Network. Dit kabelnetwerk bestaat uit een aantal onderzeese datakabels tussen het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen en faciliteert het internetverkeer tussen die twee landen en op de Noordzee (voor offshore en scheepvaart). Het NSC Segment 3 (hierna: de kabel) vormt het zuidelijk segment en heeft een diameter van 32 millimeter. De kabel is gelegen voor de Engelse kust, en komt aan land in Lowestoft, Suffolk (Verenigd Koninkrijk).
2.4.
De [naam vaartuig] heeft op 25 en op 26 juni 2020 over de kabel gevist.
2.5.
De kabel wordt gemonitord door een automatisch alarmsysteem. Op 25 juni 2020 omstreeks 17:24 uur UTC heeft het alarmsysteem een waarschuwing afgegeven voor signaalverlies. Global Marine heeft nadien vastgesteld dat de kabel door een tension break uiteen is gereten. De locatie van de kabelbreuk is door Global Marine vastgesteld op N 53.28837 E 2.41779.
2.6.
Op 26 juni 2020 om 07:16 UTC heeft Tampnet een OTDR (Optical time-domain reflectometer)-scan laten uitvoeren op de kabel. Deze scan heeft geregistreerd dat alle glasvezels in de kabel zijn gebroken. De locatie van de kabelbreuk is door Global Marine vastgesteld op N 53.29417 E 2.42398.
2.7.
De locaties van de kabelbreuken liggen in de exclusieve economische zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk, zo’n 130 à 140 kilometer van de Engelse kust.
2. 3.Het geschil
3.1.
Tampnet vordert na wijziging van eis samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat Jacob aansprakelijk is voor de schade die Tampnet heeft geleden of zal lijden als gevolg van de beschadiging van de kabel op 25 respectievelijk 26 juni 2020;
2. Jacob te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van
€ 473.826,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juni 2020;
3. Jacob te veroordelen in de kosten van te procedure inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien, nadat het vonnis is betekend, Jacob de proceskosten niet binnen zeven dagen heeft betaald.
3.2.
Jacob concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Tampnet in de (na)kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. 4.De beoordeling
4.1.
Tampnet houdt Jacob aansprakelijk voor de schade die Tampnet heeft geleden (of zal lijden) als gevolg van de beschadigingen van de kabel op 25 en 26 juni 2020. Tampnet stelt dat de kabel door toedoen van Jacob op twee punten in tweeën is gereten. Tampnet stelt primair dat (de bemanning van) de [naam vaartuig] daarmee de norm (van goed zeemanschap) heeft overtreden dat men niet met vistuig over de kabel mag vissen, en dus onrechtmatig heeft gehandeld. Tampnet stelt subsidiair dat het stukvaren van de kabel door de [naam vaartuig] kwalificeert als schadevaring en beroept zich op het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW. Tampnet stelt dat de kabel een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak is.
4.2.
Jacob betwist dat de [naam vaartuig] schade heeft veroorzaakt aan de kabel van Tampnet. Jacob betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld of schuld heeft aan de gestelde schadevaring. Jacob betwist de gestelde schadeomvang en doet een beroep op eigen schuld van Tampnet.
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3.
De rechtbank is op grond van artikel 4 lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis-Vo) jo artikel 625 lid 1 aanhef en onder e Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Partijen zijn het erover eens dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat deze rechtbank bevoegd is.
4.4.
Voor het toepasselijk recht geldt dat de stellingen en verweren van partijen op het Nederlands recht zijn gebaseerd. Partijen hebben ter zitting verklaard dat Nederlands recht kan worden toegepast. De rechtbank vat dit op als een rechtskeuze als bedoeld in artikel 14 Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) en zal daarom Nederlands recht toepassen.
primaire grondslag: onrechtmatige normschending
4.5.
Tampnet legt primair aan haar vordering ten grondslag dat Jacob onrechtmatig heeft gehandeld door met de [naam vaartuig] met sleepnetten over een onderzeese kabel te vissen. Die stelling is niet juist. Er bestaat immers geen rechtsregel die in algemene zin verbiedt om boven onderzeese kabels te vissen, ook niet wanneer deze kabels staan aangegeven op door zeevarenden gebruikte (digitale) zeekaarten. Uitgangspunt is dat de visserij over de bodem van de Noordzee mag vissen, tenzij specifieke voorschriften meebrengen dat dit niet mag of slechts onder bepaalde voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat dit in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk anders is, en evenmin dat ter plaatse en ten tijde van de kabelbreuk verboden of beperkende voorschriften golden. Een dergelijk verbod of beperking volgt in ieder geval niet uit de door Tampnet genoemde Internationale Overeenkomst tot bescherming der onderzeese telegraafkabels (hierna: de Overeenkomst van 1884) of artikel 58 jo 113 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, Montego Bay, 10 december 1982 (hierna: het VN-Zeerechtverdrag).
Omdat de norm waarvan Tampnet stelt dat Jacob die heeft overtreden niet bestaat, kan de vordering niet op de primaire grondslag slagen.
subsidiaire grondslag: juridisch kader
4.6.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op Tampnet de stelplicht en, gelet op de betwisting, de bewijslast van haar stelling dat het vistuig van de [naam vaartuig] op 25 en nogmaals op 26 juni 2020 de kabel heeft geraakt en beschadigd.
Indien het vistuig van de [naam vaartuig] de kabel heeft geraakt en beschadigd, is sprake van een schadevaring en zijn de regels van afdeling 8.6.1 BW van toepassing. Dit volgt uit artikel 8:541 BW en is niet in geschil. Het vistuig van de [naam vaartuig] geldt ofwel als bestanddeel van het schip, ofwel als scheepstoebehoren in de zin van artikel 8:1 lid 4 BW dat ingevolge artikel 8:1 lid 5 BW tot het schip wordt gerekend.
Indien zich een schadevaring heeft voorgedaan door de schuld van de [naam vaartuig] is Jacob verplicht de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden (artikel 8:544 BW). Het is aan Tampnet om de schuld van het schip te bewijzen. Dit is alleen anders indien het schip in aanraking is gekomen met een andere, zo nodig behoorlijk verlichte, vaste of te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak, geen schip zijnde. Voor dat geval bepaalt artikel 8:546 BW namelijk dat het schip aansprakelijk is voor de schade, tenzij blijkt dat de aanraking niet is veroorzaakt door schuld van het schip. In dat geval is het aan Jacob om te bewijzen dat de [naam vaartuig] geen schuld had aan de schadevaring.
4.7.
In geschil is of de kabel een ‘te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ is, en daarmee of de rechtbank moet uitgaan van het vermoeden dat de gestelde schadevaring door schuld van de UK 95 is veroorzaakt. Tampnet stelt dat dit het geval is, Jacob betwist dat.
4.8.
Van ‘schuld van het schip’ in de zin van afdeling 8.6.1 BW is sprake indien de schade is veroorzaakt als gevolg van (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169 - 6:171 BW; (b) een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden; (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen (Hoge Raad 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922, Casuele/De Toekomst).
de gestelde aanraking
4.9.
Dat het vistuig van de [naam vaartuig] de kabel heeft geraakt, blijkt volgens Tampnet uit de omstandigheden dat de [naam vaartuig] op de momenten voor en na de kabelbreuken als enige schip boven de kabelbreuklocaties bevond, dat de [naam vaartuig] daar viste op het moment dat er (i) signaalverlies optrad en (ii) alle glaswezels in de kabel buiten werking traden en dat het schadebeeld van de kabel wijst op een van buiten komende kracht die de kabel met geweld heeft kapot getrokken, in dit geval een vistuig. Tampnet verwijst ter onderbouwing naar de AIS-gegevens van de [naam vaartuig] en van de andere vissersschepen in de buurt van de kabelbreuklocaties en naar OTDR-scan gegevens. Verder verwijst Tampnet naar het reparatierapport van Global Marine, waaruit blijkt dat de kabel op de plekken waar de [naam vaartuig] viste in tweeën is gereten.
4.10.
Jacob betwist dat de [naam vaartuig] de kabel heeft geraakt. Volgens Jacob is onduidelijk of sprake is van één of twee kabelbreuken, of alle 24 glasvezelkabels in de kabel zijn gebroken of slechts 8 en op welke posities sprake zou zijn van breuken.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Als onvoldoende gemotiveerd betwist is komen vast te staan dat de kabel op 25 juni 2020 omstreeks 17:24 uur UTC en op 26 juni 2020 omstreeks 07:16 UTC door het vistuig van de [naam vaartuig] is geraakt.
De door Tampnet overgelegde en ter zitting getoonde AIS- gegevens over de posities en bewegingen van de [naam vaartuig] wijzen erop dat het schip op of omstreeks de relevante tijdstippen over de kabel voer. Niet in geschil is dat het schip toentertijd aan het vissen was. Naar de mogelijke aanwezigheid van andere vissersschepen in de buurt is onderzoek gedaan, maar de bekend geworden resultaten van dat onderzoek wijzen niet uit dat andere op AIS zichtbare schepen de breuk(en) op die dag(en) en rond die tijd(en) hebben kunnen veroorzaken. Voor de feitelijke aanwezigheid ter plaatse van andere - op AIS niet zichtbare - schepen ter plaatse zijn geen concrete aanknopingspunten gebleken.
Gelet op hetgeen blijkt uit de AIS-gegevens, het gegeven dat het signaalverlies plaatsvond op het moment dat de [naam vaartuig] boven de kabelbreuklocatie viste, de inhoud van het reparatierapport, de OTDR-scans waarmee is gemeten op welke locatie de kabel is gebroken ende omstandigheid dat Jacob de deskundigheid van Global Marine niet heeft betwist, heeft Jacob de hiermee onderbouwde kabelbreuken onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.12.
Bij de verdere beoordeling is uitgangspunt dat een schadevaring heeft plaatsgevonden.
te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak
4.13.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de kabel ten tijde van de schadevaring een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak was en daarmee het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW opgaat. De ratio achter dit vermoeden is dat bij een aanraking tussen een schip en een (op de juiste plaats) vast(gemaakt) voorwerp een schadevaring in beginsel aan de bewegingen van het schip wordt toegeschreven. Een schip beweegt zich immers veelal voort terwijl het met intentie wordt bestuurd, en de vast(gemaakt)e zaak beweegt zich doorgaans niet of slechts minimaal. Uit het feit dat de wetstekst voorschrijft dat een dergelijke zaak ‘zo nodig behoorlijk verlicht’ moet zijn, valt te concluderen dat de vast(gemaakt)e zaak waarop de wetgever het oog had kenbaar moet zijn voor het schip waarmee het in aanraking komt.
4.14.
Tampnet stelt dat de vergunningsplicht op grond van artikel 81(1) Marine and Coastal Access Act 2009 (hierna: MCAA) niet van toepassing is op kabels gelegen buiten de territoriale wateren van het Verenigd Koninkrijk. De kabel is een exempt cable in de zin van section 81 (5)(a) MCAA en is gelegen in de offshore stretch. Tampnet heeft de Crown License overgelegd. In artikel 1.3 daarvan staat de definitie van “Cable”, die loopt tot aan het zwarte kruis op annex 1, het einde van de territoriale wateren, hetgeen het standpunt van Tampnet lijkt te bevestigen. Dat door de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk eisen zijn gesteld ten aanzien van de wijze waarop de kabel in of op de zeebodem in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk mocht worden aangebracht, is niet aannemelijk geworden.
Tampnet stelt dat de kabel (bij aanleg) is ingegraven en heeft gemotiveerd betoogd dat zij na reparaties steeds zoveel mogelijk tracht tot (her)begraving over te gaan. Niet ter discussie staat dat dit geschiedt om aanrakingen van de kabel door de scheepvaart te voorkomen.
Verder is niet in geschil dat de kabel op de relevante zeekaarten is aangeduid, en niet ter discussie staat dat deze vermelding ertoe strekt om belanghebbenden (waaronder de scheepvaart) in staat te stellen rekening te houden met de aanwezigheid van de kabel op de op de kaart aangewezen locatie.
Verder volgt uit het partijdebat, de overgelegde stukken en de door partijen aangehaalde jurisprudentie dat indien er iets is met een bepaalde onderzeese kabel, bijvoorbeeld omdat daaraan werkzaamheden worden verricht of omdat bekend is dat een deel daarvan uit de bodem is losgewoeld, de gangbare praktijk is dat op initiatief van de belanghebbenden bij die kabel waarschuwingen worden uitgebracht via ESHIP notificaties, Berichten aan Zeevarenden en/of door middel van tonnen/boeien of wachtschepen ter plaatse.
Uit een en ander leidt de rechtbank af dat, ongeacht of vergunningsvoorschriften hiertoe verplichten, de norm is dat de kabel is ingegraven in de zeebodem, en dat indien dit niet het geval is op initiatief van de kabelbelanghebbenden wordt gewaarschuwd opdat de daaruit voortvloeiende risico’s door de scheepvaart in acht kunnen worden genomen.
4.15.
Tegen deze achtergrond bezien is de onderhavige kabel ter plaatse van de breuklocatie alleen dan een ‘te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ als bedoeld in artikel 8:546 BW zolang deze zodanig is ingegraven in de zeebodem dat het risico op aanraking door (visserij)schepen wordt weggenomen.
Dit laat onverlet dat het in strijd met goed zeemanschap kan zijn om over een kabel heen te vissen waarvan kenbaar is dat deze geheel of ten dele uit de bodem steekt of er los op ligt, maar die vraag staat los van de vraag naar de toepassing van artikel 8:546 BW en komt hieronder vanaf r.o. 4.20 aan de orde.
4.16.
Tampnet heeft bij dagvaarding gesteld dat zij consequent al haar kabels tijdens de aanleg of reparatie daarvan over de gehele lengte laat ingraven in de zeebodem. Jacob heeft bij antwoord gemotiveerd betwist dat de kabel een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak is. Tampnet heeft eerst ter zitting concreet gesteld dat de kabel een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak is. Tampnet onderbouwt dat met de stelling dat de kabel bij aanleg (in 1998) is ingegraven en sinds de aanleg nog op dezelfde plek ligt. Daarbij merkt zij op dat feitelijk niet meer te achterhalen is of de kabel net onder of boven het zand lag ten tijde van de breuk. Tampnet heeft ter zitting verklaard dat zij er alles aan doet om ervoor te zorgen dat de kabel ingegraven blijft in de zeebodem maar dat zij het risico loopt dat de kabel bloot komt te liggen omdat de zeebodembeweging op de plaats van de van de kabelbreuken groter is vanwege de sterke stroming en het grote getijdeverschil in dat deel van de Noordzee.
4.17.
Al met al heeft Tampnet niet aannemelijk gemaakt dat deze concrete kabel ten tijde van de hier relevante kabelbreuken ter plaatse van de breuklocaties (voldoende) was ingegraven in de zeebodem zodat het risico op aanraking door de scheepvaart was weggenomen. Conclusie is dat de kabel niet kan worden beschouwd als een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak en dat het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW niet opgaat.
4.18.
Dit wordt niet anders door de overwegingen ten overvloede van het Hof Amsterdam in zijn arrest van 24 april 2018 over een incident met een kabel (ECLI:NL:GHAMS: 2018:1380, ‘Morgenster’).
schuld van de [naam vaartuig]
4.19.
Omdat het bewijsvermoeden van artikel 8:546 BW niet opgaat is het aan Tampnet om te stellen en na betwisting bewijzen dat de aanraking is veroorzaakt door schuld van de [naam vaartuig] .
Tampnet heeft in dit verband gesteld dat het naar de norm van goed zeemanschap, zoals ingekleurd door de Overeenkomst van 1884 en het VN-Zeerechtverdrag, niet is toegestaan om over onderzeese kabels te vissen. Dit standpunt is hierboven onder 4.5 reeds verworpen. Genoemde verdragen bieden ook geen zelfstandige grondslag voor civielrechtelijke aansprakelijkheid.
4.20.
In een uitspraak van 15 april 1983 van het Hof Den Haag waarnaar Tampnet verwijst (ECLI:NL:GHSGR:1983:AL6118), oordeelde het Hof dat goed zeemanschap vereist dat de visser zich vergewist van de aanwezigheid van - onder andere - onderzeese kabels die zich op zijn route bevinden en dat hij in de nabijheid daarvan zijn netten ophaalt om schade aan die kabels te voorkomen, zeker indien hij vist over harde, ongelijke grond.
De sindsdien, in bijna veertig jaar tijd, sterk gewijzigde omstandigheden op (de bodem van) de Noordzee maken dat dit oordeel niet als op dit moment nog juist kan worden gevolgd. Het aantal onderzeese kabels is, onder meer vanwege de opkomst van digitale communicatie en de aanleg van windparken op zee, zeer sterk toegenomen. Ook zijn er veel meer andere obstakels en beperkingen voor de scheepvaart en in het bijzonder voor de visserij dan destijds.
Goed zeemanschap vereist nog altijd dat een vissersschip zich vergewist van de aanwezigheid van - onder andere - onderzeese kabels die zich op haar route bevinden, maar vereist niet zonder bijzondere bijkomende omstandigheden dat zij in de nabijheid daarvan het vistuig ophaalt om schade aan die kabels te voorkomen. Bij de huidige hoeveelheid kabels is dat nauwelijks te realiseren, en de noodzaak daartoe is ook verminderd, enerzijds omdat kabels met moderner technieken dieper dan vroeger kunnen worden ingegraven en anderzijds omdat moderne vissersschepen, waaronder de [naam vaartuig] , zijn uitgerust met vistuig dat leidt tot minder bodemberoering.
4.21.
Zodanige bijzondere bijkomende omstandigheden kunnen onder meer bestaan wanneer langs geëigende weg is gewaarschuwd voor - of anderszins rekening moet worden gehouden met - een concreet en actueel gevaar. Dergelijke waarschuwingen kunnen bijvoorbeeld blijken uit Berichten aan Zeevarenden, rode markeringen op digitale zeekaarten, de aanwezigheid van wachtschepen of betonning/boeien, en in sommige gevallen uit specifiek tot een of meer bepaalde medegebruikers van de Noordzee gerichte mededelingen.
Ook de aard en inhoud van de waarschuwing is van belang: hoe concreter en actueler het gevaar is waarvoor wordt gewaarschuwd, des te meer volgt uit het goed zeemanschap dat daarmee rekening wordt gehouden. Anders gezegd: de concreetheid van een mededeling als ‘in zone X ligt over een lengte van Y meter kabel Z aan de oppervlakte’ en de acuutheid van het daaruit blijkende risico vergen veel meer oplettendheid en opvolging dan een mededeling als ‘onderzeese kabels zijn kwetsbaar ingeval van aanraking door vistuig en kabel Z is recent gerepareerd’.
4.22.
Getoetst moet dus worden of de [naam vaartuig] zich naar de eisen van goed zeemanschap heeft gedragen door haar vistuig niet op te halen toen zij over de kabel viste. Niet in geschil is dat de [naam vaartuig] wist (i) dat ter plaatse een onderzeese kabel lag, (ii) dat kabels aan de oppervlakte kunnen komen als gevolg van beweeglijkheid van de zeebodem, (iii) dat kabels aan of nabij de oppervlakte kunnen worden kapotgetrokken door rakend vistuig, (iv) dat reparaties van dergelijke schaden zeer kostbaar is, en (v) dat kabelexploitanten er daarom op aandringen dat niet wordt gevist nabij kabels.
Anders dan Tampnet betoogt, acht de rechtbank dit niet genoeg om van de [naam vaartuig] in het kader van goed zeemanschap te verlangen dat zij haar vistuig ophaalt bij het passeren van de kabel. Dit zou wellicht anders zijn als het vistuig zoals Tampnet ter zitting heeft bepleit ‘steeds kan worden opgehaald op het moment dat men een kabel kruist’. Jacob heeft gemotiveerd bestreden dat dit mogelijk en werkbaar is.
4.23.
Nu geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die schuld van het schip kunnen opleveren, is de conclusie van het bovenstaande dat de [naam vaartuig] geen schuld heeft aan de aanraking.
conclusie
4.24.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering wordt afgewezen.
proceskosten
4.25.
Tampnet zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Jacob worden begroot op:
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat 6.198,00 (2,0 punten × tarief € 3.099,00)
Totaal € 10.398,00
4.26.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4. 5.De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Tampnet in de proceskosten, aan de zijde van Jacob tot op heden begroot op € 10.398,00,
5.3.
veroordeelt Tampnet in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Tampnet niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
615/1573